‘Ik begon met regisseren in 1963. Ik had net mijn onderwijsdiploma aan de Kweekschool gehaald en zat in dienst. Ik werd daar eerder uitgehaald omdat er op dat moment een tekort aan onderwijzers was. Ik werd geplaatst op een school in Amsterdam-West, in de zesde klas. Het was drie maanden voor de zomervakantie, dus ik stond daar als beginneling voor die grote kinderen die het allemaal al lang wisten. Ik voelde me echt voor de leeuwen gegooid. Het was toen al de gewoonte dat de schoolverlaters aan het eind van het jaar een toneelstuk opvoerden. En aangezien ik die klas had werd mij gevraagd of ik dat dan maar wilde regisseren. We hebben er met zijn allen van gemaakt wat ervan te maken viel. Ik had er nooit een opleiding voor gevolgd en op de Kweekschool werd aan toneel geen aandacht besteed. Maar door schade en schande word je wijs. Op die school speelden de leerkrachten met Sinterklaas ook altijd een stuk voor kinderen. Of ik dat ook wilde regisseren; een maand lang iedere dag in de middagpauze die toen nog va twaalf tot twee duurde. Ik leerde toen snel dat het regisseren van volwassenen totaal anders is dan het regisseren van kinderen. Ik ben voor d’Ye gevraagd omdat Jan Besseling last had van z’n stembanden. Die kon niet meer. Nu moet je niet vergeten dat Jan behalve het kindertoneel bij d’Ye ook kindertoneel bij Bosvolk regisseerde. Hij heeft toen voor Bosvolk gekozen en het regisseursstokje van d’Ye aan mij gegeven. Ik hou niet zo van het volwassenentoneel, ik ben één keer wezen kijken, bij “Geen sex in Sussex”. Dat is dus ook meteen het laatste volwassenenstuk geweest dat ik gezien heb bij d’Ye. Ik heb me zitten ergeren. Geef mij maar kindertoneel. Stukken voor kinderen zijn meestal puur fantasie, in tegenstelling tot stukken voor volwassenen waar men veel meer van de realiteit uitgaat. Met een fantasieverhaal kan je doen wat je wilt. Je kan meer typetjes maken. Een baron kan je heel deftig laten praten, wat voor kinderen leuk is om te zien. Maar bij een voorstelling voor volwassenen, die op de realiteit is gebaseerd, kan ik mij daar mateloos aan irriteren. Voordat er een stuk op de planken staat gebeurt er nogal wat. Er worden eerst stukken gelezen door de leescommissie. Uit hun voorselectie maak ik dan de definitieve keuze. Ik ga geen stuk regisseren dat me niet aanstaat. Meestal heb ik dan al een beetje een idee van hoe of wat. Wat me altijd opvalt bij de eerste leesrepetitie is dat het lezen op zo’n lagere school-toon gebeurt. Dat is best wel saai, maar het wordt steeds levendiger en leuker wanneer na verloop van tijd de juiste spreektoon bereikt is. Hetzelfde gebeurt met het spelen. Dat is in het begin ook niet zoveel, dat moet groeien. Tijdens het repeteren wordt er steeds meer uitgespeeld. Er wordt veel door de spelers zelf naar voren gebracht en verzonnen. Over die ideeën kan gediscussieerd worden. Ik ben wel makkelijk, maar ook eigenwijs. Als iets me echt niet bevalt denk ik: ‘Dat zal niet gebeuren’.
‘Een goed kindertoneelstuk moet een logisch verhaal hebben, met een goed begin en een goed slot. Het moet spannend zijn. Er moet veel actie in zitten. Als het te statisch is gaan kinderen zich vervelen en worden ze rumoerig. Hun reacties zijn altijd eerlijk. En de decors en kleding moeten leuk en bijzonder zijn. Een heks is bij mij nooit een heks met een zwarte puntmuts en een grote neus. Een bos hoeft niet per definitie groen te zijn, dat mag ook rood, of paars met blauw. Kinderen accepteren het toch als een bos. En het liefst heb ik dat het goed afloopt. Ik vind het belangrijk om het onderscheid tussen goed en kwaad te laten zien. Het goede moet overwinnen. Ik heb eigenlijk alleen maar lol. Bij elke uitvoering geniet ik. Zelfs zo dat ik soms dingen vergeet, het doek dicht te doen bijvoorbeeld. Ik ben ook nooit zenuwachtig. Waar ik me wel aan erger is dat gelul aan de tafel tijdens repetities als mensen komen kijken. Dat vind ik oneerbiedig. En ik erger me ook aan mensen die niet de verantwoordelijkheid hebben altijd te komen bij repetities of het vertikken hun tekst te leren. Je geeft je op, je gaat een verbintenis aan en dan moet je er zijn, vind ik, al zijn er uitzonderingen als ziekte of werk. Maar ik vind het nog steeds leuk hoor, anders zou ik wel stoppen.’
Paul de Boer